DE KONINKLIJKE JAREN (1867 tot 1894)

DE KONINKLIJKE JAREN (1867 tot 1894)

1.1 De Schutterijen in Nederland

De schietsport in Nederland is voortgekomen uit de Schutterijen. Anders dan velen menen zijn de
Schutterijen nooit een verlengstuk geweest van het leger. Het ‘Staatse’ leger heeft zoals het
voorvoegsel al aangeeft altijd onder de controle gestaan van de diverse gewesten, die samen de
Republiek der Verenigde Nederlanden vormden. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was het
bestuur sterk gedecentraliseerd. De steden waren voor een groot deel autonoom. Daarom had elke stad
een eigen Schutterij, die er in de eerste plaats voor was de stad in een oorlogssituatie te
verdedigen. Alleen in de garnizoenssteden was het anders. Daar werd de stad (die altijd van
strategisch belang was) in de eerste plaats door het garnizoen van het Staatse leger verdedigd. Maar
zelfs in een garnizoensplaats bestond er daarnaast ook nog een Schutterij die hielp bij de
verdediging en de ordehandhaving. Een goed voorbeeld hiervan vinden we in Deventer, waar garnizoen
en Schutterij naast elkaar bestonden.

Daarnaast was de Schutterij het antwoord van de gegoede burgerij op de gevoelde noodzaak de eigen
stad te kunnen verdedigen tegen het grauw en rondtrekkende benden. Zo werden de welvarende burgers
van een stad verplicht deel te nemen aan de Schutterij. In Zutphen bijvoorbeeld moest iedere burger
die aangeslagen was in de belastinggroep van fl.50,- per jaar de beschikking hebben over een
volledig harnas (later een haakbus) en iemand uit de belastinggroep tot fl.25,- een borstschild en
een stormhoed. Na 1648, met de vrede van Munster, begonnen de Schutterijen sterk te verlopen.

De macht in de Republiek was in handen van de regentenfamilies. De Schutterij, en dan met name de
officieren, kwamen voort uit de sociale laag net onder de regenten.
Doordat zij echter niet belangrijk genoeg waren om door te kunnen dringen tot de regentenfuncties,
stonden zij kritisch ten opzichte

Zeventiende eeuwse schutter met haakbus. De haakbus heette zo, omdat hij tijdens het afvuren ergens achter gehaakt werd. Meestal in een vork, zoals op deze afbeelding. Aan de hoed met de veren kunnen we zien dat het een ongegradueerde schutter betreft. De haakbussen werden afgevuurd met behulp van een lontslot.

van het stadsbestuur en de andere bestuurders. Zo werden in de 18e
eeuw de Schutterijen een politiek instrument. In de woelingen in die eeuw (1747 en 1795) kozen de
Schutterijen partij. Meestal tegen de regenten. Waren deze ‘oranjegezind’ dan was de Schutterij
‘patriottisch’ en omgekeerd. In tijden van onrust worden er vanuit de Schutterij ‘eisen’ gesteld aan
het bestuur met betrekking tot een grotere mate van democratisering. Daarom pleitte de Zutphense
patriot Joan Derk van der Capellen tot den P01 in 1781 voor een volksleger (samengesteld uit de
Schutterijen) naast het staatsleger. Dit om de vrijheid van de steden en burgers tegen het steeds
sterker wordende centrale gezag van de Stadhouder in stand te kunnen houden. Het volksleger kwam er
niet, maar wet verenigden de activistische patriotten zich in eigen Weerbaarheidsverenigingen met
een sterk exclusief karakter. Dit karakter kwam tot uitdrukking in de voorwaarden voor het
lidmaatschap, onafhankelijk en liberaal denken (dit kwam dan voornamelijk tot uitdrukking in het
NIET ‘regentengezind’ zijn en van adel en/of financieel onafhankelijk zijn).

Met de Pruisische inval in 1787 werden deze Weerbaarheidsverenigingen verboden. Het antwoord hierop
was het ‘ondergronds’ gaan van de verenigingen, in zoverre dat een aantal van de exclusieve
verenigingen zich omvormde van een Weerbaarheidsvereniging in een schiet- en jachtvereniging en
zodoende toch bleef voortbestaan. Een goed voorbeeld hiervan was het Utrechtse ‘Le petit St. Hubert.
Saillant detail is dat Koning Willem de Derde hiervan in 1863 lid wordt.

Tijdens de Bataafse republiek werden in 1796 ook de Schutterijen opgeheven, door ze simpel weg in te
lijven in het Bataafse volksleger. Maar al in 1815 werden de Schutterijen opnieuw, zij het
voorlopig, opgericht in gemeenten met meer dan 25000 inwoners.

In 1827, op aandrang van Koning Willem de Eerste, werd de Schutterij wettelijk geregeld. In een stad
boven de 5000 inwoners moest de Schutterij opnieuw ‘met kracht ter hand worden genomen’, naast het
leger.

De dienst van de schutters bedroeg zeven jaar, er werd echter per jaar niet meer dan 32 uur geoefend.
Per honderd inwoners diende zo’n gemeente twee ‘vrijwilligers’ te leveren, die zich in het wapenvak
bekwaamden en een voorbeeld moesten zijn voor het volk. De taak van de Schutterijen was die van
voor den algemeenen burgerplicht in tijden van nood’. In, plaatsen zoals Apeldoorn, die minder dan
5000 inwoners hadden werd de Schutterij alleen op papier georganiseerd. Dit was de zogenaamde
‘rustende Schutterij’ . De schutters (tussen de 21 en 31 jaar werden aangewezen door een plaatselijke
commissie. Zij die niet aangewezen werden moesten, net als vrouwelijke gezinshoofden, jaarlijks een
bedrag storten in de contributiekas van de Schutterij. Had men na aangewezen te zijn bezwaren tegen
het dienen dan kon men in beroep gaan bij de plaatselijke commissie. Indien het beroep gegrond werd
verklaard dan moest men gedurende de jaren dat men schuttersplichtig was een extra bedrag in de
contributiekas storten. Dit bedrag kon oplopen tot 700 gulden per jaar, afhankelijk van de
financiële positie van de persoon, dit was in die tijd een aanzienlijk bedrag. Plaatsvervangers (remplaçanten)
waren in tegenstelling tot het leger niet toegestaan.

Het probleem met de Schutterijen na 1815 is altijd geweest het niet kunnen krijgen van goede
officieren. Voor 1795 was in de gedecentraliseerde Nederlanden het officierschap in de Schutterij de
eerste stap op weg naar een carrière in het overheidsapparaat. Na 1815 is dat in het dan sterk
gecentraliseerde Nederland niet meer het geval.
Dit nam de motivatie bij de hogere standen weg, zodat ze liever een financiële bijdrage betaalden
dan dienst te doen. Uitzonderingen hierop vormden plaatsen waar veel gepensioneerde legerofficieren
woonden zoals Apeldoorn en Den Haag.

Apeldoorn was helemaal de regel die de uitzondering bevestigde, een goed gemotiveerd officierskorps
met ongedisciplineerde schutters.
Ongedisciplineerd moet overigens niet verward worden met ongemotiveerd. Of om de Apeldoornse
schutter Hulleman aan te halen die een berisping kreeg wegens het verschijnen op klompen bij een
exercitie: ‘dat is toch allemaal poppenkast, als mijn sabel (deze was ‘bevrijd’ van de Fransen)
maar goed scherp is.

Zeventiende eeuwse onderofficier van de Schutterij met stormhoed en haakbus. Hij maakt al geen gebruik meer van afgewogen hoeveelheden kruit in papier gewikkeld, maar van een kruithoorn.

Men moet overigens de militaire kracht van de Schutterijen niet onderschatten. Tijdens de tiendaagse
veldtocht in 1830 bestond het Nederlandse leger uit 38.000 manschappen, waarvan 14.000 uit de
Schutterij. Volgens de annalen uit die tijd waren de schutters de meest gemotiveerde militairen.
Vooral het Gelderse regiment deed een Franse generaal die de Belgen terzijde stond en die nog had
deelgenomen aan de slag bij Waterloo uitroepen dat zij (de Gelderse schutters) hem deden denken ‘aan
die vreselijke Pruissen’.

Ook bij
de ordehandhaving in Amsterdam (palingoproer) en Hilversum traden de Schutterijen efficiënt en snel
op.

Het
gebrek aan goede leiding bleek echter op de duur toch dodelijk te zijn voor de Schutterijen. In 1898
werd besloten ze (volgens goed Nederlandse gewoonte op grond van de kosten) op te heffen, wat in
1907 uiteindelijk leidde tot een roemloos einde. Hun rot werd overgenomen door de vrijwillige
Landweer. Deze omvatte echter maar 80.000 man terwijl de Schutterijen 130.000 man sterk waren
geweest.
De
officieren kregen de gelegenheid aangeboden over te gaan naar de landweer. Daar deze echter volledig
onder controle stond van het leger en gezien werd als een tweede rangseenheid namen weinigen deze
stap. De nog bestaande Schutterijen in 1907 (o.a. Amsterdam en Leeuwarden) droegen op 1 augustus na
afloop van een plechtig defilé hun vaandels over aan de burgemeester.

Apeldoorn heeft voor 1796 een bloeiende Schutterij
gekend, zo hebben er drie ‘Oranje vendels’ bestaan. Dit is opvallend gezien de
geringe omvang en het inwonersaantal van Apeldoorn. De Schutterij was sterk
geconcentreerd op en gestimuleerd door de aanwezigheid van paleis het Loo en de
Koning(en). Dat wil zeggen dat de Schutterij in Apeldoorn sterk
oranjegezind was en geen rol speelde in de machtsstrijd van die tijd.

Na 1812 heeft er geen actieve Schutterij meer
bestaan. Er was wel een ‘rustende Schutterij’ onder commando van de Ridder van
Rappard, maar deze is slechts één keer actief geweest. In 1813 wordt zij
opgeroepen om Deventer, waar nog steeds een Frans garnizoen gelegerd was, te
helpen bevrijden. Alle schutters met een wapen worden verzocht aan te treden en
de overigen die geen wapen bezaten moesten zich wapenen met zeisen en
dorsvlegels. Er komt inderdaad zo’n 60 man bijeen. Met de waarschuwing niet te
stoutmoedig op te treden en zeker geen courage uit de jeneverfles te putten
worden ze op verkenning gestuurd richting Deventer. Het Franse garnizoen hoort
ervan en trekt erop af. Onmiddellijk herinneren de meeste schutters zich dat zij
thuis nog dringende bezigheden hebben en de hele Schutterij valt uit elkaar.
Waarbij wederom geconstateerd moet worden dat de officieren de eerste zijn die
de benen nemen. De rustende Schutterij is vanaf dat tijdstip echt rustend. Voor
het handhaven van de openbare orde moet worden teruggevallen op het garnizoen en
de Schutterij van Deventer. Er zijn nog wel twee gelegenheden waarbij de
rustende Apeldoornse Schutterij zich als geheel aanmeldt als vrijwilliger, en
wel in 1815 (Stag bij Waterloo) en in 1830 (Tiendaagse veldtocht) maar in beide
gevallen wordt geen gebruik gemaakt van de Apeldoornse schutterij.

Ook bij de heroprichting van de Schutterijen in 1827
is Apeldoorn veel te klein (de grens was 25.000 inwoners) om de rustende
Schutterij te doen herleven. Rond 1867 sprak men nog steeds over Apeldoorn bij
het Loo, in plaats van het Loo bij Apeldoorn.

Apeldoorn begon echter wel te groeien in deze
periode door het zich hier vestigen van Nederlanders die in de koloniën rijk
geworden waren en zich hier terug trokken. Ook de opkomende (bescheiden)
industrie deed het dorp groeien. Ook de Schutterij groeide, op papier, mee. In
1860 kende de Apeldoornse Schutterij drie afdelingen (ban geheten). De eerste
ban bestond uit mannen zonder kinderen. De tweede uit mannen met kinderen, die
echter hun gezin makkelijk(er) konden verlaten. De derde ban werd gevormd door
de huisvaders met kinderen die (financieel) niet gemist konden worden door hun
gezin. Dit waren voornamelijk dagloners. Hoewel de Schutterij bedoeld was voor
alle rangen en standen voldeed de Apeldoornse Schutterij hier niet aan. In een
brief aan de Gelderse staten verdedigt het gemeentebestuur zich als volgt:
‘dat tot het designeren van enige Landarbeiders is overgegaan, als met alle
mogelijke omzichtigheid en nadat men alle de hoogere classen was afgelopen, en
uit dezelve het vereiste aantal manschappen niet had kunnen doen vinden’
.Het
begrip ‘enige’ was een understatement want volgens de Gelderse staten bestond de
Apeldoornse Schutterij louter uit ‘arbeiders, ambachtsgezellen en dier tot de
minvermogende en geringste klasse van ingezetenen behorende’
.

Ook de gemeente bleef in gebreke. De schutters
moesten namelijk hun eigen uniform kopen, behalve als zij onvermogend waren. In
dat geval moest de gemeente voor een uniform zorg dragen. In 1866 telde de
Apeldoornse Schutterij 70 schutters,. vrijwel allen onvermogend. De gemeente
stelt dat het uniform (zonder schoenen) ad fl. 20,- voor deze schutters met de
tamboeruitrusting en dergelijke een totaalbedrag van fl. 2103,70 gaat belopen
‘hetwelk de gemeentekas niet kan bekostigen’.

Hierin stond Apeldoorn niet alleen. Volgens een
onderzoek in 1866, uitgevoerd door een staatscommissie, stelde de Schutterij,
met uitzondering van die in de grote steden, niets voor.

In 1899 wijst een telling van het aantal manschappen
in de eerste ban van de actieve Schutterijen uit dat alleen de steden in
Gelderland een vuist kunnen maken. De aantallen manschappen zijn:

Deventer 3 eerste bannen met totaal 325 schutters
Zutphen 3 eerste bannen met totaal 273 schutters
Arnhem 4 eerste bannen met totaal 497 schutters.

Ook werd het door de Europese ontwikkelingen, met
name de opkomst van Pruissen, steeds duidelijker dat er een geregeld en groter
leger, gebaseerd op de dienstplicht moest komen. Bij Koninklijk Besluit van 12
mei 1867 werd door de Staat wapens en munitie verstrekt aan de Schutterijen met
het doel de leden in het hanteren van de wapenen te bekwamen en ook de minder
draagkrachtigen te laten oefenen. Dit lijkt vreemd, maar inderdaad hadden de
meeste Schutterijen na 1827 geen vuurwapens. Zoals reeds eerder gesteld moesten
de schutters (c.q de gemeente) hun eigen wapens aanschaffen. Doordat de gegoede
burgers ditmaal verstek lieten gaan, hadden de meeste schutters die deel
uitmaakten van de Schutterijen geen geld voor vuurwapens. In Apeldoorn wordt de
vaardigheid in de wapenen door de schutters op peil gehouden door het schieten
met de handboog. Daarnaast worden er overal in het land
Weerbaarheidsverenigingen in het leven geroepen, met de bedoeling de leden te
oefenen in de omgang met wapens (lees geweren); de zogenaamde omgang met den
wapenhandel. In deze periode zijn de tegenstellingen tussen pro- en contra
oranje al lang verdwenen, zodat er korte tijd naast elkaar bestaan; het
geregelde leger, de Schutterijen, de Weerbaarheidsverenigingen en de exclusieve
verenigingen voor het ‘juist’ schieten en het jagen.

De Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe zijn
niet rechtstreeks voortgekomen uit de Apeldoornse Schutterij, maar uit de
combinatie van twee dingen; de belangstelling van Koning Willem de Derde voor
‘den wapenhandel’ en de ‘onrustige tijden. Na ongeveer 1840 werd het
verschijnsel oorlog in Nederland als een afgedaan verschijnsel beschouwd. De
oorlogen die nog plaats vonden waren ver weg of werden gevoerd ‘door
onbeschaafde naties’. Rond 1866 wordt Nederland door de politieke ontwikkelingen
echter ruw wakker geschud. Het zijn deze ontwikkelingen die men eufemistisch
aanduid als de onrustige tijden, die overal in het land de belangstelling voor
de landsverdediging weer doen opleven.

Die onrustige tijden vonden hun oorsprong in het
opkomen van Pruissen als een agressieve militaire supermacht en de opkomst van
een verenigd Duitsland. Met name de oorlogen tegen Denemarken in 1864, eindigend
met het annexeren van Sleeswijk-Holstein, en die in 1866 tegen Oostenrijk
leidden tot veel beroering in Nederland.

Of zoals geschreven in de troonrede van 17 september
1866. ‘Onze betrekkingen tot de buitenlandsche mogendheden hebben steeds de
blijken gedragen eenergewenschte wederzijdsche goede verstandhouding. Hoe
bevredigend deze verklaring zijn moge, in dezen veelbewogen en ernstigen tijd,
behoort ons volksbestaan, naast God, in zich zelf zijn hechsten steun te vinden.
De oprichting van vrijwillige vereenigingen tot gemeenschappelijke oefening in
den wapenhandel heb ik als blijk van den nationalen geest met genoegen gezien’

De Koning liet het hier niet bij. Mede als gevolg
van zijn streven voorzag de regering deze verenigingen van geweren uit de depots
en werden sergeant-instructeurs van het leger ook in niet garnizoensplaatsen ter
beschikking gesteld. De toen net nieuw opgerichte kruitfabriek in Muiden voorzag
de verenigingen van gratis buskruit.

De oorsprong van de vereniging

Op 16 maart 1867 werd op initiatief van een viertal
verontruste Apeldoorners, de heren van der Feltz, Galle, van Heuven en van de
Veld, in de Apeldoornsche Courant een oproep geplaatst aan de Apeldoorners van
alle rang en stand om te komen tot het oprichten van een
Weerbaarheidsvereniging. Deze, door Jonkheer van der Feltz opgestelde, oproep,
was niet aan dovemansoren gericht want op 25 maart 1867 kwam een grote menigte
van allerlei rang en stand bijeen in het café van juffrouw de weduwe van
Lunteren. Dit café stond in de Hoofdstraat ongeveer waar nu de doorgang is van
de Hoofdstraat naar Tivoli. In 1884 werd het verbouwd en omgedoopt in ‘Hotel van
der Burg’. In dit voor Apeldoornse begrippen zeer luxueuze en zeker
gerenommeerde hotel zullen voortaan vrijwel alle algemene ledenvergaderingen
gehouden worden tot 1902 aan toe. Het doel van de bijeenkomst komt duidelijk tot
uitdrukking door een citaat uit de daar gehouden en in de krant afgedrukte
redevoering van de heer van der Feltz.


• . . In de tegenwoordige tijdsomstandigheden moet
iedere rechtgeaarde en welmenende Nederlander het grote belang hebben zich
vrijwillig in den wapenhandel te oefenen om door vereende krachten met het oog
op de schoone Nederlandsche spreuk ‘eendracht maakt macht’ in tijden van gevaar
niet onvoorbereid door magtige naburen te worden overvallen en opgeslokt..’

Deze regels oogsten volgens de krant een donderend
applaus. Onmiddellijk melden zich meer dan 150 mannen aan, waaronder de
burgemeester Peter MarinusTutein Nolthenius en zijn zoon, Henri Paul Jules die
overigens later ook burgemeester van Apeldoorn zou worden.

Er werd daarom besloten de ‘Vereeniging ter
bevordering van ‘Neerlands Weerbaarheid te Apeldoorn’ op te richten en een
voorlopig bestuur te benoemen (commissie) die zo snel mogelijk met de
reglementen voor een vereniging moest komen.

De commissie bestond uit:
* Mr. P.M Tutein Nolthenius
* Mr. J.C. van Heuven
* L.A Galle
* Jonkheer J.T.M van der Feltz
* G. Doumes de Boere

Met uitzondering van de heer Doumes de Boere, die
directeur van het Apeldoornse gasbedrijf was, waren alle leden van de commissie
hoge bestuursambtenaren.

De commissie werkte inderdaad snel want op 8 april
1867 was het reglement klaar en werd ter vergadering goedgekeurd. Er werden twee
soorten leden onderscheiden; werkende leden onderbevel van een
kapitein-kommandant en rustende leden bestaande uit donateurs en ereleden. Het
bestuur werd gekozen uit de rustende leden. Op 13 april werd het reglement in de
Apeldoornse courant gepubliceerd.

Op 1 mei tijdens een bestuursvergadering op het
gemeentehuis werd besloten een reglement van orde en discipline op te stellen.
Men was zeer ambitieus, als oefentijden werden vastgesteld, iedere dag van:

06.30 tot 08.00 uur

12.30 tot 14.00 uur

18.30 tot 21.00 uur op het oefenterrein.

Als oefenterrein werd de Schapenmarkt aangewezen.
Dit was de naam voor wat nu de Grote Markt heet.

Tijdens de vergadering werd de wenselijkheid voor
een uniform uitgesproken. De heer van Baaren toonde een uniformjasje, bandelier
en pet zoals gedragen door de Arnhemse Weerbaarheidsvereniging, plus een simpele
modelpet van de pettenmaker Willemse

Op 4 mei 1867 verscheen een advertentie waarin een
vergadering werd aangekondigd voor de werkende eden ter vaststelling van het
voorgedragen ‘reglement van orde en discipline’.

Op 10 mei vindt deze vergadering plaats. De
voorstellen blijken te veel voor de werkende leden. De middagoefeningen en het
uniform worden afgewezen, de modelpet van Willemse wordt genoeg geacht.

Op 15 mei werden de definitieve besturen gekozen,
namelijk het algemene bestuur en het bestuur van de werkende leden. Via een
gesloten stembriefjes procedure werden gekozen:

Rustende leden: Werkende leden
v.d. Feltz 69 Stemmen J. van Baaren 56 stemmen
Doumes de Boer 67 G. Demmink 35
Tutein Nolthenius 61 A. Vink 31
v.d. Heuven 53 Bruno Tideman jr. 26
Verkouteren 38 P. Jager 17

Op 31 mei 1867 s ochtends om 08.30 uur vindt er een
algemene ledenvergadering plaats in de buitenlucht op de Schapenmarkt. Er waren
namelijk zoveel belangstellenden, dat ze niet meer in het lokaal bij mejuffrouw
van Lunteren pasten. Onderwerp van de vergadering is de uitmonstering van de
vereniging. Deze bestond, zoals eerder beslist, slechts uit ‘een zwarte pet met
bies en een oranje cocarde’. Toch levert deze pet meteen problemen op want in de
notulen van die 31e mei staat: . ter vergadering werd den Leden de modelpet,
vervaardigd door den pettenmaker Willems, getoond. Het model werd goedgekeurd
als volgt: twee biezen in zilver voor het bestuur, de Leden één bies Kemeishaar,
de Kokarde volgens model van het leger. De kosten dier pet moet door de leden
zelf gedragen warden, waarop eenige leden bedanken, die vermeenden dat de kosten
van 35 cents door de kas zou worden gedragen.

De vereniging ging van start met 157 werkende leden.
Veel van de leden waren afkomstig uit de oude rustende Schutterij. Met name de
leden van de handboogschietvereniging ‘Koningin Sophia’ zo genoemd naar de
eerste vrouw van Koning Willem de Derde, gingen massaal over naar de nieuwe
vereniging. In feite wordt de vereniging ‘Koningin Sophia’ zelfs een onderdeel
van de Scherpschutters. Het boogschieten wordt nog een tijd lang naast het
schieten met de geweren beoefend, maar verdwijnt rond 1870 volledig.

Er is nog een lijst bewaard gebleven van
leden/donateurs van 20 apr11 1867, die zich verplicht hebben jaarlijks minimaal
vijf gulden in de verenigingskas te storten. Een aanzienlijk bedrag voor die
tijd. Ter vergelijking in de krant van die datum staat een bericht dat de soldij
van beroepssergeants in het leger omhoog gebracht zal worden tot minimaal
fl.0,25 per week. De kroon spannen jonkheer L. van Bronkhorst en L.M de
Fiellietaz Goethart Sr. die elk fl. 25,00 schenken! Beide hebben veel voor de
vereniging gedaan. De eerste die Grootmeester van het Paleis en het Domein het
Loo was, bezat een slechte gezondheid, waardoor hij niet actief in de vereniging
kon zijn, maar hij heeft vele financiële deuren geopend voor de vereniging.

De tweede heeft ook niet actief gediend, maar zijn
zoon wel. Ook hij heeft veel financiële bijdragen geleverd. Zo stelt hij op 7
mei 1868 kosteloos en hem toebehorend stuk heide, cryptisch omschreven als ‘de
heide achter die van de heer Hoegen’, ter beschikking om te schieten.

Het Apeldoornse initiatief stand overigens niet
alleen zoals blijkt uit een manifest van het Centraal Comité van de Nederlandse
Weerbaarheidsbond van 20 juli 1867. Dit comité was opgericht op 22 oktober 1886
te Utrecht. Door deze overkoepelende bond over alle Weerbaarheidsverenigingen,
zijn de vermaarde nationale wedstrijden georganiseerd, in september 1868 te ‘s -Gravenhage,
in augustus 1869 in de Bilt en in augustus 1872 op de Wiesselsche heide te
Apeldoorn.

In dit manifest aan het Nederlandse Volk wordt de
opwekking gedaan om Scherpschuttersverenigingen op te richten en om daar, waar
zo’n vereniging reeds bestaat, er in grote getale lid van te warden. In
aanmerking komen jongelieden van beneden de 25 jaar en zij die hun dienst bij de
Schutterij volbracht hebben.

Van af het eerste begin is het de bedoeling dat de
Koning gevraagd zal worden als beschermheer, maar het bestuur beslist dat eerst
de ‘Apeldoornse eigenaardigheden’ overwonnen moeten worden. Deze
eigenaardigheden zijn het geringe aantal inwoners verspreid over een groot
gebied en het totaal onbekend zijn met het scherpschieten en anderlei nuttige
militaire aangelegenheden van de Apeldoorners.

De hiertoe opgezette oefeningen willen echter niet
vlotten. Al op 19 augustus wordt er besloten dat de dagelijkse oefeningen terug
gebracht worden tot de donderdagochtend en de zondagmiddag

Ongelukkig met dit besluit werd er druk
gecorrespondeerd door het bestuur van de nieuwe vereniging met de Ministeries
van Oorlog, Binnenlandse zaken en het kabinet van de Koning. Aan de Koning werd
gevraagd:

• . . . naar herwaarts te willen detacheren ‘n
onderofficier met een veertigtal geweren opdat zo spoedig mogelijk de oefeningen
en de exercitiën aanvang kunnen nemen. Het zal ons tevens aangenaam zijn zoo de
instructeur vergezeld wordt van een soldaat, belast met het schoonhouden en
bewaren der geweren, waartoe in deze plaats geen geschikt persoon aanwezig is.

Dat dit verzoek ingewilligd wordt blijkt al snel. Op
7 september 1867 vindt de eerste oproep plaats van de vereniging aan haar leden
tot een oefening in de wapenhandel op het oefenterrein op de heide van de
Fiellietaz Goethart.

Deze schietwedstrijd (want dat was het) vindt plaats
op 5 oktober 1867.

Voor het front van de aangetreden werkende leden
wordt aan sergeant Gamier een zilveren ‘horologie’ (horloge) uitgereikt met
gouden ketting uitgereikt als bewijs van tevredenheid. Kennelijk was hij er in
geslaagd de welwillende maar militair totaal ongeschoolde Apeldoornse
vrijwilligers enig militaire grondbeginselen bij te brengen. Dit was tevens zijn
afscheid van de vereniging. Hij wordt opgevolgd door de sergeant de Groot. De
plaatselijke Harmonie luistert de plechtigheid op en maakt daarna met de leden
van de Weerbaarheid een ‘Militaire Promenade’ door de gemeente. Een militaire
promenade of – wandeling is een eufemisme, dat in die tijd gehanteerd wordt voor
een militaire mars, want deze wandelingen worden uitgevoerd met wapen en
bepakking en zijn minstens 20 kilometer lang!

E.W. De Fiellietaz Goethart. Edmond de Fielietaz was achtereenvolgens Eerste luitenant en daarna erelid van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Daarnaast heeft hij de vereniging financieel ruimhartig ondersteund. De familie Fielietaz heeft gewoond in wat nu Marialust is. Daar hangt ook dit schilderij.

De dank van de vereniging aan de Koning is groot. En
kennelijk is nu ook de geoefendheid groot genoeg, want zo schrijft het bestuur:


.durven wij ons tevens te vlijen dat deze poging
iets tot het algemeen welzijn bij te dragen en kunnen wij reeds nu den wensch
niet onderdrukken, dat hef Hoogstdezelve zal behagen, om na een meer volledige
organisatie onzer vereniging, daarover het Beschermheerschap te aanvaarden.
Mogten ooit tijden van gevaar en beproeving voor Nederland aanbreken Sire! en de
regten van hef dierbaar vaderland en van Uw daaraan zoo innig verbonden
doorluchtig Huis worden aangerand, dan voorzeker zouden onze vereniging meenen
volkomen haren wensch en haar doe! bereikt te hebben, indien ook zij er toe mogt
medewerken die tegen elken vijand te verdedigen!

Bij een dergelijk blijk van aanhankelijkheid past
maar één antwoord. Zijne Koninklijke Hoogheid Koning Willem de Derde aanvaardde
het beschermheerschap van de vereniging op 16 november 1867. Hij stelde echter
twee voorwaarden; minstens één concours per jaar en iedere tweede zondag van de
maand een militaire wandeling.

De Koning was zelf een verwoed schutter en al
beschermheer van de Koninklijke ScherpSchutterij Oefening en vermaak in ‘s
Gravenhage, van de Nederlandse Weerbaarheidsbond en lid van het eerder genoemde
Le Petit St. Hubert.

Dit laatste geeft overigens nog weer aan hoe de
tijden veranderd waren, want deze vereniging was van oorsprong sterk
patriottisch. Ook veel familieleden van de Koning beoefenden actief de
schietsport.

Toch blijkt de vereniging niet goed van de grond te
komen. Door het Ministerie van Oorlog waren 40 gladloopsgeweren en 4 geweren met
getrokken loop ter beschikking gesteld. Deze gladloopsgeweren waren voorladers
van kaliber 0.69, model 1777, bekend als het Nederlandse slaggeweer 1812,
omgebouwd van vuursteen naar percussie en ten enenmale ongeschikt voor het
scherpschieten. In feite heeft men dus maar vier geweren. Daarnaast heeft men
geen schietbaan. De trom met toebehoren, geschonken door het jongste
bestuurslid, kan hier helaas ook weinig aan toevoegen.

Ook dit probleem staat niet alleen zoals blijkt uit
een nieuw manifest gedateerd 30 november 1867 van het Centraal Comité van de
Nederlandse Weerbaarheidsbond aan het Nederlandse volk met het dringende verzoek
om geldelijke bijdragen te schenken , teneinde dat comité in staat te stellen
om, waar nodig, de plaatselijke Scherpschuttersverenigingen te helpen aan
schietbanen en geweren.

Goede (eigen) geweren en munitie zijn duur en de
notabelen die wel geld hebben, hebben geen tijd om aan de oefeningen deel te
nemen. De sergeant der infanterie, de Groot, wordt met de instructie belast.
Deze instructie bestaat naast het schieten ook uit exercitie en schermen. Dit
laatste is een breed begrip; voor de officieren en onderofficieren is het
inderdaad schermen op de sabel, voor de korporaals en manschappen bestaat het
uit wat tegenwoordig heet bajonetoefeningen, ofwel geweervechten. De oefeningen
vinden plaats op de dinsdag- en donderdagmiddag. Het duurt niet lang of er
verschijnen nog maar weinig leden op het oefenterrein.

De wegblijvers excuseren zich met de bewering dat
hunne bezigheden of verdiensten het niet toelieten twee middagen in de week te
verzuimen. Daarom wordt in september besloten deze leden ook zondagsmiddags
gelegenheid tot oefenen en schijfschieten te geven. Een middel dat evenmin
blijvende belangstelling in een geregelde deelname aan de oefeningen kon wekken.
Ook met de sergeant-instructeur gaat het mis. Zo kunnen we lezen en een brief
van het bestuur aan den Hoog Edel Gestrengen Heer Generaal Majoor, Bevelhebber
3e Militaire Afdeling te Arnhem verzoeken wij den Sergeant Instructeur te doen
remplaceren. De vele ledige tijd schijnt hem nu en dan in verzoeking te brengen
het misbruik van Sterken drank, zoodat het zoowel voor de vereeniging als voor
den man zelf wenselijk is, dat hierin verandering wordt gebragt. Deze
sergeant-instructeur heeft dus nooit een horloge gekregen.

In september 1868 verhuist de heer Doumes de Boer. H
wordt bij zijn afscheid benoemd tot erelid.

De heer Piper is zijn opvolger in het bestuur.

De vereniging kampt ook met onvoldoende munitie. In
een brief van het Ministerie van Oorlog kunnen we lezen, dat er voorlopig geen
munitie afgeleverd kan worden omdat het leger zelf veel te weinig heeft en
voorrang krijgt. De schietprestaties zijn dan ook navenant.

Een uitnodiging van het Scherpschutterscollege
Willem de Derde uit Arnhem om deel te nemen aan een wedstrijd moet dan ook
worden afgeslagen, wegens de ongeoefendheid van de leden.

Zijne Majesteit de Koning kijkt dit alles ontevreden
aan. Zijn droombeeld is een militair korps, rechtstreeks onder zijn commando.
Dit korps zou uit louter scherpschutters moeten bestaan. De Koning die zijn hele
leven een grote belangstelling heeft gehad voor schieten en militaire
aangelegenheden, had dit idee opgepakt naar aanleiding van de speciale
scherpschutterseenheden, zoals die van Kolonel Hiram Berdan, die met groot
succes hadden deelgenomen aan de Amerikaanse burgeroorlog van 1861 tot 1865.
Kolonel Berdan huidige de opvatting dat één scherpschutter even veel waard was
als 100 (!) normale infanteristen. Ook de Koning deelde deze mening.

Een interessant detail is dat de Koning onderzoek
laat uitvoeren naar de exacte kleur van de uniformen van de eenheid van de
Kolonel. Deze kleur (groen) wordt dan ook de kleur van de uniformen van de
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Dit is opvallend want dat groen was
weer gebaseerd op de groene uniformen van de Europese ‘Jager’ regimenten, zij
het dat het iets donkerder was. De suggestie dat de groene uniformen van de
Koninklijke Scherpschutters een jachtachtergrond hadden is dus niet juist. De
kleur is via de omweg van de Amerikaanse scherpschutters gebaseerd op de
jagersregimenten (de latere garde regimenten) zoals in Nederland bijvoorbeeld de
‘Limburgse Jagers’.

Zowel de prestaties als het vrijblijvende karakter
van de Apeldoornse Weerbaarheidsvereniging zijn hem een doom in het oog.

De Koning lost dit op zijn eigen specifieke wijze
op. Op zaterdag 10 oktober 1868 tijdens een bestuursvergadering ten huize van de
heer Verkouteren komt jonkheer van der Feltz met de mededeling dat de Koning een
scherpschutterskorps wil oprichten, met de naam: Koninklijke Scherpschutters van
de Veluwe. Van der Feltz legt een gedetailleerd plan voor aan zijn verbaasde
medebestuursleden. Het kan bijna niet anders of jonkheer van der Feltz die een
persoonlijke vriend was van Koning Willem de Derde, is nauw betrokken geweest
bij deze ‘coup’. De grote lokkers zijn: de Koning neemt alle lasten voor zijn
rekening en alle leden van het bestuur zullen worden benoemd tot officier. Het
bestuur gaat akkoord met de ook al gereed liggende statuutwijzigingen en de
volgende besluiten worden bekrachtigd:


Artikel 1. Er bestaat te Apeldoorn eene vereniging
tot Bevordering van Neerlands Weerbaarheid, ten doel hebbende aan de ingezetenen
van de Veluwe van alle standen gelegenheid te geven tot oefening in de
wapenhandel. Zij draagt den titel ‘De Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe
Zij wordt opgericht door Zijne Majesteit den Koning die haar Sterkte voorlopig
bepaald op 1 kapitein Kommandant , 4 eerste luitenants, 1 officier van
gezondheid, 12 onderofficieren, 8 korporaals en 84 manschappen.


Artikel 12. Ter bestrijding van de meest
noodzakelijke uitgaven betaalt ieder werkend lid eene contributie van 25 cents
per vierendeel jaars, bij vooruitbetaling te voldoen.


Artikel 13. Deze vereniging wordt aangegaan voor den
tijd van 29jaar.


Slotartikels Artikel 1. De vereniging neemt aan
zich, by eventuele, door het Centraal Comité van de Nederlandschen
Weerbaarheidsbond uit te schrijven wedstrijden behoorlijk te doen
vertegenwoordigen.

Was getekend:

JonkheerMr. J.T.H van derFeltz
Mr. L. M de Fiellietaz Goethart
A. Verkouteren
J.C. van Heuven
G.A. Schoehuizen

De enige die voor de officiersbenoeming bedankt is
de Fiellietaz Goethart Sr. In plaats daarvan schuift hij zijn zoon Edmond naar
voren, wat door de Koning geaccepteerd wordt.

Nu moet de overgang noch aan de leden worden
verkocht. Ook dit wordt psychologisch aangepakt. Er wordt een wedstrijd
georganiseerd met fraaie prijzen om er zeker van te zijn dat alle leden komen.
Voorafgaande aan de wedstrijd zal dan een belangrijke mededeling worden gedaan.

Zo geschiedde het. Op 14 oktober 1868 , wederom op
de Schapenmarkt om 08.30 uur, staan alle leden van de Weerbaarheidsvereniging
aangetreden. Zij worden pardoes met de wijzigingen geconfronteerd, maar zijn zo
enthousiast dat het voorstel bij acclamatie wordt aanvaard.

Daarna werd de eerste echte wedstrijd gehouden. Dit
concours werd bijgewoond door Koning Willem de Derde en opgeluisterd door de
Harmonie. Het verslag van 17 oktober 1868 in de Apeldoornsche Courant is zeer
lezenswaardig vanwege zijn hoogdravendheid en sentimentaliteit, waarvan de
volgende citaten getuigen.

Onvergetelijk zal die dag zijn, door de herinnering
aan de goedheid van ons Geëerbiedigd Hoofd van den Staat, zijne minzaamheid
jegens allen, zijn luid uitgeroepene goedkeuring bij ieder schot dat doel trof.
Wie immers trilde niet van aandoening, wanneer hij het welgemeende bravo uit de
Koninklijken mond mogt hooren, als zijn kogel het midden der schijf doorboorde.


…dat Hij het Geldersche bloed ook beschouwde als het
echt Nederlandsche, en als het gevaar daar zal zijn, rekenen zal Zijne
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe om zich heen en in de voorste rijen
van der Verdedigers van onzen dierbaren geboortegrond te zien, kwam er aan de
geestdrift geen einde.

Naast sentimentaliteit was er echter ook sprake van
zakelijkheid en een behoorlijke wedijver tussen de schutters onderling. Dat
mocht ook wel gezien de kostbare prijzen zoals uit het volgende prijzenoverzicht
van de wedstrijd blijkt.


1. Een gouden horologie (horloge)
2. Een vergulde pendule
3. Een revolver in kistje met toebehoren

4. Een Snider achterlaadgeweer

5. Twee bronzen beelden

6. Een zilveren horologie

7. Een mand tot veldgebruik

8. Een sigarenstandaard op zilveren voet

9. Een patroontasch

10. Een lamp

Vrijwel alle prijzen zijn geschonken door Zijne en
Hare majesteit, de resterende door het bestuur. De heer van der Feltz,
bestuurslid , won overigens de eerste prijs tijdens dit concours.

Op vrijdagavond 23 oktober 1868 worden tijdens een
bijzondere bestuursvergadering op het Loo door Koning Willem de Derde de puntjes
op de ‘i’ gezet. Hij deelt het bestuur het volgende mee:

*Het bevel over het Corps, zoals de vereniging De Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe meestal kortweg wordt aangeduid, wordt voorlopig (titulitair) opgedragen aan Baron Hardenbroek van Lockhorst, Jagermeester des Konings

*De dagelijkse leiding aan kapitein La Fors van het Regiment Infanterie. Deze Laatste was instructeur van het eerder genoemde Haagsche Corps en wordt per omgaande op het Loo gedetacheerd.

Op het terrein van het paleis waren twee schietbanen
aanwezig. De schietbaan in het buitenpark werd ter beschikking aan de korporaals
en manschappen gesteld, die in het binnenpark aan de onderofficieren en
officieren.

De volgende personen zullen voor een benoeming
worden voorgedragen:

de leden van het bestuur tot 1 e luitenant


* tot adjudant onderofficier vaandeldrager G. Demmink


* tot sergeant-majoor P. Jager


* tot sergeant-majoor geweermaker D. Overdijking


* tot fourier H. Avink


* tot sergeant: J. Hullemar,, Bruno Tideman jr. J.B Hugenholtz, J. van Baaren, H.
Herms, A. Vink, J. van der Laan en H. Huijgen.

De anciënniteit wordt op basis van de leeftijd vastgesteld.

Er wordt een aantal personen voorgedragen tot erelid
van het Corps. Deze hebben geen directe binding met de Koninklijke
Scherpschutters, maar zijn persoonlijke vrienden van de Koning.

Aangezien de sterkte is vastgesteld op tachtig
schutters zijn er te veel leden. De Koning besluit het volgende:

* alle leden die de keuring der Nationale Selectie (voor het leger) niet hebben doorstaan moeten weg

* alle ex-militairen met groot verlof eveneens

* zijn er dan nog te veel schutters dan mag het bestuur beslissen wie er weg moet.

* als eerste opkomst datum van het korps wordt bepaald 26 oktober 1868.

Zo zal het zijn. Het bestuur accepteert alles, met
uitzondering van de ereleden. Want er staat immers in de statuten dat ereleden
door het bestuur moeten worden voorgedragen. Grootmoedig geeft de Koning het
bestuur gelijk en zegt per omgaande de aanvraag van het bestuur voor het
erelidmaatschap van de door hem reeds voorgedragen personen (waaronder zijn twee
zoons) te verwachten. De koning poogde zijn liefde voor het schieten en het
jagen ook bij zijn zoons te stimuleren. Zo werd de kroonprins Willem benoemd als
lid van het centraal comité van de Nationale Weerbaarheidsbond. Voor prins
Alexander was een rol weggelegd bij de Koninklijke Scherpschutters.

Het laten afvloeien van bijna de helft (van 157 naar
80) van het aantal leden van de Weerbaarheids-vereniging, die conform de
voorschriften van de Koning niet over kunnen naar de Koninklijke Scherpschutters
zet nogal wat kwaad bloed. Dit omdat in de praktijk de sociale (lees financiële
status) van de schutter doorslaggevend blijkt te zijn. Dit ondanks het feit dat
alle afgeschrevenen een persoonlijk door de Koning ondertekende brief krijgen
met daarin de dank voor hun vaderlandsliefde.

De vereniging krijgt hiermee een elitair karakter,
immers de Koning besliste wie wel en geen lid mocht blijven. Dat het bestuur
zich hier achter de Koning verschuilt wordt niet duidelijk. Dit
onrechtvaardigheidsgevoel ligt dan ook ten grondslag aan het later oprichten van
andere Weerbaarheidsverenigingen, naast de Koninklijke Scherpschutters.

Nu deze oneffenheden uit de weg geruimd zijn pakt
Koning Willem de Derde de zaak groots aan en bestelt onmiddellijk 100 geweren en
100 uniformen. (de officieren werden geacht hun eigen uitrusting te kopen). De
geweren zijn geen standaard legergeweren, maar die voor die tijd uitermate
moderne (en dure!) Remington Rolling Block geweren.

Op 31 oktober 1868 worden de tijdelijk benoemde
commandanten ontheven en de Koning benoemt:

tot Kapitein Kommandant: K.J.G. Baron van
Hardenbroek

tot bevelvoerend eerste luitenant:
Jonkheer Mr. J.T.H van der Feltz
Mr. E.W de Fiellietaz Goethart
A. Verkouteren
J.C. van Heuven

tot reserve eerste luitenant:
L.A Baron van Hardenbroek G.A. Schoehuizen

tot officier van gezondheid: J. Vlaanderen Czn.

Deze was tevens de hofarts van de Koninklijke Familie.

De baron van Hardenbroek was beroepsofficier bij het
4e Regiment Huzaren te Deventer. Zijn commandantschap is dus een nevenfunctie.
Tevens is hij een van de oprichters van de Neederlandse Weerbaarheidsbond en lid
van het centraal comité. Opvallend is dat zijn zoon ook benoemd wordt tot
officier aangezien die op deze datum nog maar 19 jaar is. De combinatie vader en
zoon die samen in de Scherpschutters dienen komt overigens regelmatig voor, maar
niet binnen de officieren. Dit is de enige keer dat dit voorkomt. De enige
initiatiefnemer uit de lagere burgerij de heer Piper, wordt de eer tot een
officiers- of onderofficiersbenoeming niet waardig gekeurd, dit ondanks of juist
dankzij het benadrukken van alle standen, en verdwijnt verder uit beeld. In 1874
neemt hij zijn ontslag. Hiermee gaat de Weerbaarheidsvereniging geruisloos over
in de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Er is in het verleden enig
meningsverschil geweest over de ouderdom van de vereniging en het al dan niet
opgericht zijn door Koning Willem de Derde. Om een eind te maken aan alle
discussies hierbij de feiten. De Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe is
niet de oudste Weerbaarheidsvereniging. De Utrechtse Studenten
Weerbaarheidsvereniging bijvoorbeeld werd at in 1866 opgericht en ook de
Arnhemse- en Leidse Weerbaarheidsverenigingen zijn ouder. Geen van deze
verenigingen bestaat echter meer.

Op 29 oktober 1868, gelijk met de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe dus, wordt nog een aantal
Weerbaarheidsverenigingen goedgekeurd in de Staatscourant. Hiervan bestaat er
nog één, namelijk de Groningse Weerbaarheidsvereniging. De anciënniteit van de
vereniging wordt hierbij bepaald op de alfabetische volgorde van de publicatie
in de Staatscourant. Vanuit deze volgorde bekeken zou de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe de achtste Weerbaarheidsvereniging qua leeftijd
zijn en de Groningse Weerbaarheidsvereniging de tweede. Waarmee nog een keer
wordt aangetoond dat de Scherpschutters niet de oudste Weerbaarheidsvereniging
is.

Echter de andere Weerbaarheidsverenigingen zijn ook
daadwerkelijk voor het eerst opgericht op of vlak voor deze datum. De
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe hebben hun wortels dus ruim een jaar
eerder. Daardoor is de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe dus wel de
oudste nog bestaande schietvereniging in Nederland.

1867 aangehouden. Zoals uit de notulen en andere
stukken onomstotelijk blijkt, zijn de Koninklijke Scherpschutters opgericht door
Zijne Majesteit Koning Willem de Derde. Met de daaraan voorafgaande
Weerbaarheidsvereniging heeft de Koning echter niets te maken gehad.

Hoogstens heeft hij haar geïnspireerd, net overigens
als alle andere Weerbaarheidsverenigingen. Het huidige briefhoofd is dus fout!
In plaats van ‘Opgericht door Koning Willem de Derde in 1867’, zou het dus
moeten luiden ‘Opgericht door Koning Willem de Derde in 1868’.

Op 19 januari 1869 wordt er aansluiting gekregen bij
de Nationaale Weerbaarheidsbond, vanaf dit tijdstip gaan ook diverse leden van
de Koninklijke Scherpschutters een bestuurlijke rol spelen in deze
overkoepelende bond.

Strikt gezien ontstaan de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe op 29 oktober 1868 bij Koninklijk Besluit nr. 3.
De statuten van de vroegere Weerbaarheidsvereniging worden echter slechts
gewijzigd en niet opnieuw opgesteld. De leden van de Koninklijke Scherpschutters
van de Veluwe worden gerekruteerd uit die van de Weerbaarheidsvereniging. Het is
daarom verdedigbaar te stellen dat het hier een overgang

Het centraal comité van de Neederlandse Weerbaarheidsbond. Rechts naast kroonprins Willem, de baron van Hardenbroek.

Het
centraal comité van de Neederlandse Weerbaarheidsbond.
Rechts naast kroonprins Willem, de baron van Hardenbroek.

betreft, waarbij de oorspronkelijke
Weerbaarheidsvereniging voortgezet werd in een nieuwe context. Het 12 1/2 jarig
jubileum van de Scherpschutters wordt daarom gevierd op 14 april 1881, uitgaande
dus van 1868. Als de vereniging later weer een pure burgervereniging wordt is de
gedachte dat naar de oprichtingsdatum van de vereniging in zijn totaliteit moet
worden gekeken. En vanaf 1927 wordt daarom (terecht?) bij alle jubilea als
oprichtingsdatum 25 maart aangehouden.



1.2 De Koninklijke Scherpschutters
van de Veluwe

De
sterkte van het Corps wordt bepaald op 110 man met de volgende
organisatiestructuur


Bij het Koninklijk Besluit wordt ook het uniform
bepaald, dit ziet er als volgt uit:

Officieren.
Hoofddeksel, de standaard Sjako (kepie) met zwart
verlakte lederen bodem, tulp en massieve pompon van wit blinkend metaal van de
officieren der infanterie. ldem cocarde, cocardelus, leeuwekoppen en
stormketting. De sjako werd gedragen in het Nederlandse leger van 1813 tot 1894.
De tulp is een metalen pluimhouder boven de oranje cocarde waarin een pluim of
verenbos werd gestoken.

De afwijkingen bestaan uit de kleur: groen taken en
onder de cocarde de Koninklijke Kroon van wit metaal en een dito jachthoorn en
in de tulp de pluim van groene, afhangende en glanzende haneveren.

De jas is kort en qua model gelijk aan die van de
Scherpschutters uit Den Haag.

Zij is gemaakt van donkergroen laken, de voorpanden,
kraag en schoot voorzien van witte biezen.

Op de mouwen opgaande puntsgewijze biezen van wit
uitmonsteringslaken. De jas is aan de voorzijde voorzien van acht witmetalen
knopen met Koninklijke Kroon en de letters RLHC en aan de achterzijde met
dezelfde knopen, evenzo aan de opslagen der mouwen, maar van iets kleiner model.
(Wat overigens de letters RLHC betekenen heb ik niet kunnen achterhalen).

Een oranje sjerp met zilveren snal, gelijk aan het
model van de officieren der infanterie.

Halssnoeren met kwasten, gelijk aan die der
officieren van de Haagse Scherpschutters.

De rangonderscheidingstekenen zijn gelijk aan die
van de officieren der Infanterie.

De sabel en sabelkoppel is weer identiek aan die der
officieren van de Haagse Scherpschutters. De sabelschede is van wit staal met
oorbanden van het zelfde materiaal. De sabelkoppel is van zwart verlakt leer,
met leeuwekoppen en een S-haak van voren en snallen van wit metaal.

Sabelkwast met snoer gelijk aan die der officieren
der Infanterie.

Pantalon van donkergroen laken, op de beide
buitennaden voorzien van biezen van wit uitmonsteringslaken.

Het uniform van de officier van gezondheid.
Dit is identiek aan dat van de overige officieren
doch zonder sjerp en met toevoeging ter weerszijden van de kraag naast de
sterren het zinnebeeld der geneeskundige dienst van wit metaal.

Het uniform van de adjudant-onderofficier
vaandeldrager
Dit is identiek aan dat van de officieren, echter
geen sjerp , de kwasten van de halssnoer van zilver en oranje zijde. De
onderscheidingstekens op de kraag zijn gelijkvormig aan die van de adjudant
onderofficier van de Infanterie.

Het uniform van de onderofficieren.
De sjako is gelijk aan die van de officieren echter
zonder haneveren. De jas en broek zijn gelijk aan die van de officieren. De
onderscheidingstekens zijn van zilver gallon en gelijk aan die van de
onderofficieren van de Infanterie.

De sabel is volkomen gelijk aan die van de
Infanterie, voorzien van een witmetalen sluitplaat met daarop de Koninklijke
Kroon en de jachthoorn. De sabelkwast is qua vorm en afmeting gelijk aan die der
onderofficieren van de Haagse Scherpschutters.

De sabel- en bajonetdrager zijn van zwart tuigleer.
Aan deze koppel wordt een hartsvanger gedragen met een wit metalen leeuwekop en
een zwart hoornen gevest. Ondergedeelte van het gevest met stootplaat en
ondertop van gevest en schede van wit metaal. De schede zelf is van mat zwart
leer, evenals de bajonetschede en de patroontas.

Korporaals en manschappen.
Gelijk aan de uitmonstering der onderofficieren. De
kepie is echter van zwart laken. Geen sabel, de hartsvanger is voorzien van de
sabelkwast conform die der onderofficieren. Korporaals en manschappen dragen
slobkousen van wit gekeperd linnen, aan de buitenzijde voorzien van acht tot
twaalf knoopjes van zwart hoorn.

De eerste escouade )het eerste peloton’ van de Koninklijke Scherpschutters in 1978. Ze zijn bewapend met het Beaumontgeweer. De foto is genomen tijdens één van de ´militaire wandelingen´op een boerderij in Vaassen, waar precies is niet bekend. Let vooral op de krijgshaftige pose van de jonge sergeant rechts.

De
eerste escouade )het eerste peloton’ van de Koninklijke Scherpschutters in
1978. Ze zijn bewapend met het Beaumontgeweer. De foto is genomen tijdens
één van de ´militaire wandelingen´op een boerderij in Vaassen, waar precies
is niet bekend. Let vooral op de krijgshaftige pose van de jonge sergeant
rechts.

De kepie hoort bij het uitgaanstenue. Te velde wordt
de politiemuts gedragen, deze is qua model gelijk aan die van de infanterie,
echter van groen laken en voorzien van dezelfde uitmonstering als de kepie van
de diverse rangen. De officieren dragen aan de linkerzijde in plaats van de
afhangende groene haneveren, twee opstaande zwarte kraaieveren op de
politiemuts.
Tot zover de tekst van het Koninklijk besluit.

Afbeelding van een onderofficier van de Koninklijke Scherpschutters in vol ornaat. Het betreft hier de adjudant-vaandeldrager Demmink. Goed zichtbaar zijn het jachthoornembleem )dat door alle jagersregimenten werd gedragen’ en de uitrusting van zwart tuigleer. De inzet toont het hoofddeksel voor velddienst.


Afbeelding van een onderofficier van de Koninklijke Scherpschutters in vol
ornaat. Het betreft hier de adjudant-vaandeldrager Demmink. Goed zichtbaar
zijn het jachthoornembleem )dat door alle jagersregimenten werd gedragen’ en
de uitrusting van zwart tuigleer. De inzet toont het hoofddeksel voor
velddienst.

Overigens wordt het uniform van de ‘Vereniging
VolksWeerbaarheid te Arnhem’ in 1870 weer op het uniform van de Koninklijke
Scherpschutters gebaseerd.

Op de Wiesselsche heide (nu binnen het paleispark
gelegen) wordt een grote schietbaan aangelegd. Het was in die tijd nog echt
heide en om de hitte te kunnen doorstaan en om de manschappen van water te
kunnen voorzien, worden er waterputten gegraven. Deze waterputten zijn heden ten
dage nog steeds te vinden. Bij het 60 jarig bestaan in 1927 wordt in één van de
putten door de vereniging een gedenksteen ingemetseld die ook nog steeds
aanwezig is. De heide is dan echter al verdwenen, want in 1927 wordt al
gesproken over de inmiddels lommerrijke bossen waarin de putten liggen verstopt.
Bij wedstrijden worden de manschappen in tenten op de heide ondergebracht.

Op 18 november 1868 reikte de Koning, gekleed in het
generaalsuniform van de Koninklijke Scherpschutters, voor paleis het Loo het
vaandel uit. Het vaandel was en is een standaard militair vaandel en dient als
zodanig met de gepaste militaire eer te worden behandeld. Het vaandel werd bij
de kapitein-kommandant thuis bewaard en bij iedere officiële gelegenheid door
een vaandelwacht opgehaald en later weer naar het huis van de
kapitein-kommandant gebracht Overigens werd het vaandel wel uitgereikt maar niet
betaald door de Koning. De verenigingsadministratie bevat nog steeds de rekening
van fl.360,- die voor het vaandel is betaald. Dit bedrag was bijeen gebracht
door de notabelen van Apeldoorn.

Hetgeen voor één van hen reden was om zijn
donateurschap op te zeggen. Dit met de volgende verklaring ‘naast mijn
donateurschap wordt ik regelmatig aangesproken voor eene bijdrage voor den
Koninklijken Scherpschutters van de Veluwe, dewelke ik om redenen van
vaderlandsliefde niet kan weigeren, maar die bezwaarlijk zijn voor mijne
financiële huishouding. ik mogt wel willen dat er meer geoefent en minder
vlagvertoon gepleegt zou worden’.

Helaas is de standaard militaire parafernalia van
de vaandelstok, zijnde; een liggende vergulde leeuw met het zwaard en daarboven
een lauwerkrans (zie ook het gedicht van Burlage) in de brand van 1974 verloren
gegaan. Dit is af te leiden uit foto’s van het honderdjarig bestaan in 1967
waarop het vaandel nog getooid is met de leeuw. Bij deze brand is ook het
vaandel zelf zwaar beschadigd, zodat restauratie dringend gewenst is. Een
restauratie is echter uitermate kostbaar en hoewel er al een tiental jaren een
vaandelfonds bestaat is de inhoud daarvan niet voldoende voor de restauratie.

Eén van de weinige afbeeldingen van Koning Willem de Derde in het generaalsuniform van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Daarna is het, mogelijk bij de brand in dat jaar, verloren gegaan.

Eén
van de weinige afbeeldingen van Koning Willem de Derde in het
generaalsuniform van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Daarna is
het, mogelijk bij de brand in dat jaar, verloren gegaan.

De (niet meer actieve) Koninklijke Utrechtse
Studenten Weerbaarheid vereniging, opgericht op 2 juni 1866, is nog steeds in
het trotse bezit van een compleet vaandel. Aan de hand hiervan zou ook de leeuw
voor het Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe vaandel gekopieerd kunnen
worden. Het vaandel bevindt zich momenteel (achter glas) in de Schuttershof. Aan
de restanten is nauwelijks meer te zien dat het vaandel oranje was met een
groene letter W van ‘Willem’ en groene lauwerkransen.

De Apeldoornsche Courant van 21 november 1868 bevat
een aardig verslag van de plechtigheid van de uitreiking van het vaandel. Mr. J.
Burlage, die zich landelijke roem had verworven door zich in 1830 als eerste
vrijwilliger aan te meiden voor wat later de Tiendaagse Veldtocht zou heten in
de Nederlandse reactie op de eenzijdige Belgische

Het beschadigde vaandel van de Koninklijke Scherpschutters

Het
beschadigde vaandel van de Koninklijke Scherpschutters

Onafhankelijkheidsverklaring,
droeg in opdracht van Koning Willem de Derde een door hem gemaakt gedicht voor.
Zowel het gedicht als het krantenverslag zijn dermate kenmerkend voor de
tijdgeest dat ik u een aantal citaten niet wil onthouden.

Uit de toespraak van Koning Willem de Derde bij het
overhandigen van het vaandel aan de kapitein commandant Baron J.A van
Hardenbroek:


Mogt eenmaal , hetgeen God verhoede, de ure des
gevaars slaan, en het te wapen klinken, dan voorzeker zult gij met moed en vast
beradenheid den ons allen zo dierbaren geboortegrond weten te verdedigen. In die
overtuiging plaats ik dit vaandel in uw midden. Moge het als symbool van
standvastigheid en trouw elk scherpschutter even dierbaar worden als zijn leven!

Hoe de commandant hierop geantwoord heeft weten we
niet. Wel staat er vermeid dat zijn antwoord dermate kort en krachtig was dat’
het enthousiasme der mannen om zich met lijf en ziel in te zetten voor de goeden
zaak en het Corps, bijkans geen grenzen meer kende’. Dit alles was 1868 nog
voorpagina nieuws.

Ook het gedicht van de heer Burlage is in dezelfde
stijl. Van het uit zeven coupletten bestaande gedicht zijn hierbij alleen de
laatste twee verzen overgenomen

De Koning was dermate enthousiast over het gedicht
dat hij ter plaatse verordineerde dat het gedicht opgenomen moest worden in het
jaarboek van het Centrale comité voor de Weerbaarheidsverenigingen, hetgeen ook
zo is gebeurd. Niet alleen op de Koning maakte het diepe indruk, want volgens de
krant blonk zo menig traan in menig mannen oog.

De voltallige Harmonie in 1910. Zittend op de voorgrond het bestuur, derde van links Jonkheer W. Bas Backer

De
voltallige Harmonie in 1910. Zittend op de voorgrond het bestuur, derde van
links Jonkheer W. Bas Backer

Na een defilé voor de Koning en zijn gasten maakte
het Corps een mars door het dorp, waarvan bijna ieder huis de Nederlandse
driekleur wapperde, voorafgegaan door het muziekcorps van het 4e regiment
Huzaren en de Harmonie van Apeldoorn. Tenslotte werd als nationale hymne
gezongen het ‘Wiens Neerlands Bloed door d’aderen vloeit, van vreemde smetten
vrij’.


Tenslotte marcheerden de manschappen naar de manege,
waar zij door de mildheid van de heer van Hardenbroek werden onthaald in
vrolijke opgewondenheid eenige gezellige ogenblikken doorbrachten. De officieren
waren door Z.M ten disch genodigd, terwijl de onderofficieren mede eene proeve
van de milde hand van hunnen Koninklijken beschermheer mogten ondervinden, door
een hun aangeboden souper in de schouwburgzaal van het paleis.

De leeftijdsgrens voor toetreding tot de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe was gesteld op 18 jaar. Men vond het echter ook
belangrijk om de jongere garde met den wapenhandel bekend te maken.

Hiertoe werd de Koninklijke Buksschietvereniging ‘De
Kroonprins’ op 14 november 1868 opgericht. Hier was de leeftijdsgrens 10 jaar.
De leden werden geacht op hun 18e jaar over te gaan naar de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe, een soort kweekvijver voor nieuw talent dus. Er
werd bij De Kroonprins niet met grootkaliber geweren geschoten, maar met
kleinkaliber geweren (0.22 flobert). Ook ‘De Kroonprins’ schoot op de
paleisbanen van het Loo. Dit verklaart ook de nauwe band van de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe met de ‘Kroonprins’.

Ereleden van de ‘Kroonprins waren de kapitein
Kommandant van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe, de baron van
Hardenbroek Sr. en jonkheer L. van Bronkhorst. Als beschermheer werd voor ‘De
Kroonprins’, prins Alexander aangezocht, maar vanwege zijn jeugdige leeftijd (17
jaar) aanvaardde de Koning het beschermheerschap voor zijn zoon. Op 6 maart 1869
geeft de Koning aan de Koninklijke buksschietvereniging ‘De Kroonprins’ een
schilderij cadeau, waarop hij zelf afgebeeld is in het generaalsuniform van de
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Dit schilderij is ook verloren gegaan
in de brand van 1974, wel bestaat er nog steeds een foto van.

Op 27 maart 1869 inspecteerde de Koning (wederom
gekleed in het generaalsuniform van de Koninklijke Scherpschutters van de
Veluwe) het Corps. Hij schonk de sergeant-majoor geweermaker bij het Corps, de
heer Overdijk, een in zilver gevatte hartsvanger.

Dit is een jachtmes waarmee bij de jacht, indien het
wild niet direct gedood was, de ‘genadesteek’ werd toegebracht.

Hoe nauw de Koning betrokken was bij zijn Corps en
de schietsport in het algemeen blijkt uit het volgende voorval. In augustus 1869
vonden in de Bilt de nationale kampioenschappen scherpschieten van de
Nederlandse Weerbaarheidsbond plaats. Zowel de Koninklijke Scherpschutters van
de Veluwe als Z.M de Koning zelf hadden deelgenomen aan deze wedstrijden.

 


Koning
Willem de Derde en kroonprins Willem namen samen deel aan de scherpschutters
wedstrijden van de Nationale Weerbaarheidsbond in 1869 in de Bilt. De
kroonprins staat achter zijn vader. Dit is een van de zeldzame foto’s waarop
beiden voorkomen.

In de middag van 22 augustus 1869 keerde de Koning
van het Scherpschutterskamp in de Bilt op het Loo terug. Op de bassecour werd
hij verwelkomd met het Wilhelmus door de Harmonie. Ook de Veluwse schutters
hadden op de Biltse heide gekampeerd en in de verschillende wedstrijden niet
minder dan zeven eerste prijzen gewonnen. Dezelfde dag keerden ook zij naar
Apeldoorn terug, maar legden daarbij een groot deel te voet af.

Om vier uur ‘s middags ging de Koning hen ook te
voet een uurgaans tegemoet. Toen hij het Corps tegenkwam hing de Koning de prijs
die hijzelf met schieten gewonnen had (een zilveren lauwerkrans) aan het
vaandel, stelde zich aan het hoofd der manschappen en marcheerde onder muzikale
begeleiding van de Harmonie naar het paleis, waar het defilé werd afgenomen

De Koning is zo tevreden dat hij nog eens honderd
man aan het Corps wil toevoegen, dit blijkt echter te hoog gegrepen, er komen
onvoldoende aanmeldingen binnen en die wel komen kunnen vaak niet aan de
selectiecriteria voldoen. Zo kunnen we over de weigering van een aspirant
schutter lezen ‘..de redenen waarom wij hem niet hebben aangenomen, daarin
bestaan dat hij tapper van beroep is, wiens tapperij niet altijd in den besten
reuk heeft gestaan’ De Koning kiest daarom voor een andere strategie en laat
achterlaadgeweren uitreiken aan de leerlingen van de school van Koning Willem de
Derde (de Koningsschool) en aan die van de van Kinsbergenschool, voor zover zij
oud genoeg zijn (de 7e en 8e klassen. Dit om ze te onderwijzen in de wapenhandel
en het exerceren.

De Koningsschool werd opgericht door Koning Willem
de Derde in 1852 als een technische school. Dit naar aanleiding van een
opmerking van een inspecteur van het onderwijs tegen de Koning dat het slechtste
onderwijs wat hij ooit had gezien onder de rook van het paleis van de Koning
werd gegeven. Een van de idealen die de Koning had was dat de school goede
geweermakers zou afleveren. In de praktijk is hier weinig van terecht gekomen en
was het veel meer algemeen vormend onderwijs dat er gegeven werd. Al in 1854 had
de Koning het idee geopperd de leerlingen van de Koningsschool te oefenen in de
wapenhandel, maar het College van Regenten kwam niet tot uitvoering. In 1868
lukte het dus wel. Hierbij werd ook de aandacht gevestigd op het praktische
argument dat de Minister van Oorlog beslist had dat jongelieden, die als lid van
een vereniging tot vrijwillige oefening in den wapenhandel reeds een zekere
graad van geoefendheid hadden behaald, 4 maanden verkorting van militaire dienst
kregen. Als gevolg van deze promotieactie traden veel jongelui toe tot de
buksschietvereniging ‘De Kroonprins’

De Koning bestelde 32 geweren met getrokken loop bij
de Zutphense geweermaker Visser (een lid van de Scherpschutters), voor dezelfde
patroon als het Snider geweer dat bij de Scherpschutters in gebruik was. Voor de
arme kinderen moet de terugslag van deze geweren indrukwekkend zijn geweest. De
geweren waren samengesteld uit verschillende onderdelen, om de leerlingen in de
geheimen van het geweermaken te kunnen onderwijzen. Er bestaan nog een aantal
van deze geweren, waarbij het geweldige vakmanschap waarmee ze gemaakt zijn
meteen opvalt.

 


De
voltallige Koningsschool gefotografeerd bij het vijfenzeventig jarig bestaan
in 1927. De oudste jongens op de voorgrond hebben hun schutterspetten in de
hand.

De instructeur van de Koninklijke Scherpschutters,
de adjudant onderofficier H.J. Boers, was aangewezen om tweemaal per week één
uur les te geven. De leerlingen volgden deze lessen met grote belangstelling.
Alle leerlingen die aan de exercitie en het schieten deelnamen kregen een
uniformpet. Deze pet was donkerblauw en met twee witte biezen afgezet. Voor
vreemdelingen was het aanleiding medelijdende blikken in de richting van de
drager(s) te werpen, daar men meende met weesjongetjes te doen te hebben.

 


Prins
Alexander in 1869 gekleed in het uniform van Marineofficier. In 1869-1870
maakte Alexander een grote zeereis aan boord van een Nederlands Marineschip.
Hiertoe werd hij tot marineofficier benoemd.

Van de zonen van de Koning, die alle ereleden zijn
van de Scherpschutters heeft alleen Prins Alexander dezelfde belangstelling voor
het scherpschieten als zijn vader. De Koning wit deze belangstelling belonen op
zijn eigen kordate wijze.

De Grootmeester van het Paleis (de heer Bronkhorst)
schrijft een brief aan het bestuur waarin meegedeeld wordt dat Prins Alexander
en de Baron van Hogendorp tot eerste luitenant a la suite (een erefunctie,
zonder directe bevelsbevoegdheid) benoemd moeten worden. De brief eindigt met
’Het zal Zijne Majesteit aangenaam zijn de daartoe voorgeschreven voordragt van
u te mogen ontvangen’
. Het bestuur reageert hierop door er een extra schepje
op te doen en de populaire Prins



De
aanstellingsbrief van Prins Alexander tot Kapitein a la suite, bij de
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe

Alexander voor te dragen voor kapitein a la suite.
In juni wordt op het Loo dan ook een militaire parade gehouden voor Prins
Alexander, die tot kapitein a la suite bij het Corps is benoemd.

De heer J.H. Neu, muziekonderwijzer te Apeldoorn,
componeert zelfs een speciale Scherpschutters mars
(zie de bijlagen). Deze wordt
gedrukt en wat belangrijker is vaak gespeeld. Zo maakt het muziekgezelschap de
Harmonie op zondagmorgen om 5 uur(!) een ‘promenade militaire’ naar Ugchelen,
teneinde zich te oefenen in het spelen van dit stuk tijdens een mars.

In 1870 waren de nationale kampioenschappen gepland
op de Wiesselsche heide. Dit roept veel commotie bij het Corps dat de wedstrijd
zal moeten (mede)organiseren, want dit was voor deze tijd althans, een enorm
evenement. Gelukkig komt er van onverwachte kant hulp. Er wordt door de gemeente
Apeldoorn bes list dat:

De noodzakelijke werkzaamheden op het Wiesselsche
veld dienen te worden uitgevoerd door Apeldoornse werkloze mannen, daartoe door
de commissie van weldadigheid aan te wijzen.

Het Corps zelf bereidt zich voor door onder andere
de conditie te verbeteren door het maken van militaire wandelingen.

Burgemeester en wethouders van Apeldoorn vragen de
ingezetenen om een bijdrage teneinde bij gelegenheid van het landelijk concours
om namens de gemeente een prijs ter beschikking te kunnen stellen en om de
illuminatie van het dorp in de avond mogelijk te maken. Zelf schenken zij de
aanzienlijke som van fl. 250,00 ook op landelijk niveau wordt de Nederlandse
bevolking gevraagd om een bijdrage te geven voor deze wedstrijden, ‘indachtig
het belang voor het vaderland’.

De wedstrijden zouden echter geen doorgang vinden,
want in juli 1870 brak de Frans-Duitse oorlog uit en werd het leger
gemobiliseerd. Met name maakte men zich zorgen of de neutraliteit van Luxemburg,
waarover Koning Willem de Derde als Groot-Hertog de scepter zwaaide gewaarborgd
zou blijven. Veel manschappen uit de Weerbaarheidsverenigingen werden opgeroepen
voor dienst in het leger en de wedstrijden werden uitgesteld.

Het lijkt er op dat het doel waarvoor de
Scherpschuttersverenigingen zijn opgericht nu werkelijkheid gaat worden. De
Nederlandse Weerbaarheidsbond, de Koninklijke Scherpschutters en zelfs de
jeugdvereniging ‘De Kroonprins’ stellen zich ter beschikking om actief het
vaderland te verdedigen, zowel als Corps als op individuele basis. Er was zelfs
al een plan opgesteld door de minister van Oorlog, waarbij de
Weerbaarheidsverenigingen samengevoegd zouden worden tot een brigade onder bevel
van een generaal en als geregelde troepen dienst te laten doen. Van het aanbod
wordt geen gebruik gemaakt, wel worden er diverse schutters gemobiliseerd. De
Koninklijke Scherpschutters doen een oproep om de opengevallen plaatsen, die
zijn veroorzaakt door hen die militie- of Schutterplichtig zijn, zo snel
mogelijk op te vullen. Hoe populair de Scherpschutters waren blijkt wel uit de
reactie van de Vereniging voor VolksWeerbaarheid uit Arnhem. Van deze vereniging
meiden zich 21 schutters aan om deel uit te maken van de Scherpschutters en maar
11 voor het leger.

Daarnaast is het dit keer een aantal vrouwen van de
Scherpschutters dat een opmerkelijk initiatief neemt. Er wordt aansluiting
gezocht bij de afdeling van het Rode Kruis in Deventer en al enige weken daarna
wordt de eigen Apeldoornse afdeling opgericht. Presidente is mevrouw De
Fiellietaz Goethart en penningmeesteresse mevrouw Schoehuizen. Naast deze dames
meldden zich 270 vrouwen aan als werkend lid, waaronder vrijwel alle vrouwen van
de Scherpschutters. De geneeskundig officier van de Scherpschutters de heer
Vlaanderen en de (hof)apotheker G.J. Romijn (ook lid van de Scherpschutters)
worden benoemd tot corresponderende leden.

Op 17 juli 1870 begaf de Koning zich naar de
residentie. De Scherpschutters stonden aangetreden en met het oog op de
tijdsomstandigheden sprak de Koning hun een woord tot afscheid toe. Even voor
het in het rijtuig stappen ontving de Koning twee depêches, waarvan de laatste
aan de officieren werd overgebracht.

Deze depêche bevatte de verklaring ‘…….dat
Frankrijk beloofde de neutraliteit van Luxemburg te zullen eerbiedigen, zolang
Pruissen hetzelfde deed’.
De opluchting onder de aangetreden Scherpschutters
was groot. In de vroege morgen van 5 oktober keerde de Koning terug op het Loo.
Hier werd hij door de Scherpschutters en de Harmonie met muziek begroet.

De Harmonie krijgt in deze maand van de Koning
dezelfde uniformen als die de Scherpschutters dragen. Ook geeft hij ze de
ontbrekende instrumenten. Zijn bedoeling is de Harmonie te integreren als
militaire kapel in de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Dit is ook een
aantal jaren zo geweest, waarbij de Harmonie aangeduid wordt als de militaire
kapel van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. De nieuwe uniformen en
instrumenten worden voor het eerst gebruikt in september 1870 in een concert ten
bate van het Rode Kruis. De heer Neu bracht pianosolo’s en de heer Enderle (de
latere kapelmeester) zangsolo’s. Het Corps en alle aanwezigen gaven tenslotte’
aan onze Nederlandse harten eens ferm lucht door het zingen van Wien Neerlands
Bloed, waarbij menig hart overloopt van vaderlandsliefde’

Eind oktober van dat jaar organiseert het Corps ,
als troost, wel een schietconcours op de Wiesselse heide. De deelnemers werden
op kosten van ‘Z.M onzen geëerbiedigden Koning’ onthaald op een krachtige soep.
Ter bereiding van de 100 porties werd 60 kilo ossevlees gebruikt. Na afloop
kreeg iedereen ook nog een halve fles wijn.

De leden krijgen echter wel te horen dat zij zich
meer militair moeten gedragen. Daarom mag er niet meer geschoten worden in de
‘linnen kiel’ maar moet er altijd geschoten worden in de kapotjas.

Ofschoon op alles voorbereid, het gehele leger was
gemobiliseerd, de grenzen werden bewaakt en de forten waren bezet, werd
Nederland niet in de strijd, die met de vrede van Frankfurt am Main op 10 mei
1871 definitief eindigde, betrokken.

Het gewone leven herneemt zijn loop. Door de
verkregen ‘duidelijkheid’ met een verenigd Duitsland als nieuwe macht, verflauwt
echter ook de stuwkracht achter de Weerbaarheidsbeweging.

In 1872 vinden de uitgestelde wedstrijden onder de
naam ‘het derden nationaale Scherpschuttersconcours’ wel plaats. In het
begin waren er nog al wat bezwaren tegen Apeldoorn als plaats voor de wedstrijd.
Men vond Apeldoorn zeer afgelegen liggen en niet voorzien van voldoende
faciliteiten. Het is wederom de Koning die de Weerbaarheidsbond weet over te
halen. Dit door o.a. alle kosten voor het aanleggen van de schietbanen uit eigen
zak te betalen.

Dit concours was een groots gebeuren. Alle
Scherpschutters stonden in volledig tenue aangetreden voor hun eigen huis. De
kapitein-kommandant haalde de verstweg wonende schutter op waarbij marcherend
door het dorp alle huizen van de schutters werden aangedaan, waarop de schutters
zich dan bij de marcherende troep aansloten.

In de week die het duurde (van 8 tlm 12 augustus)
namen er bijna 10.000 schutters uit heel Nederland deel. Op zondag 11 augustus
maakten alle deelnemers onder begeleiding van de muziekkorpsen een defilé door
Apeldoorn. Voor het gemeentehuis werden zij feestelijk ontvangen, aan de hoofden
van de Corpsen werd de ‘erewijn’ aangeboden. Langs de weg waren aan alle huizen
de vlaggen uitgestoken.

Er is nog een plattegrond bewaard gebleven uit die
tijd. Hieraan kunnen we af lezen dat er 10 geweerbanen van 300 meter werden
aangelegd en een van 500 meter. Er was een enorm tentenkamp voor de huisvesting
(er waren alleen al 4 generaalstenten en 17 tenten voor het Koninklijk Huis
nodig. Er werd zelfs een tent gebruikt als muziektent onder de fraaie naam
‘muziektempel’. Alle deelnemers kregen een zinken gedenkpenning uitgereikt met
aan de voorzijde de beeltenis van Koning Willem de Derde en aan de achterzijde
het wapen van de gemeente Apeldoorn met twee gekruiste geweren. Er werd een
houten kantine gebouwd door de Apeldoornse aannemer Chris Wegerif voor 1000
schutters voor fl. 3585,00. De heren van de Weerbaarheidsbond hadden een eigen
tent (zie de plattegrond in de bijlagen). Voor het eten sleepten zij een enorm
servies mee, bestaande uit o.a. 180 champagneglazen, 250 soepborden en 26
sauskommen. Want kamperen mag dan noodzaak zijn, het moet wel in stijl gebeuren.
Deze derde en tevens laatste ‘nationaale’ bijeenkomst vormt het absolute
hoogtepunt van de Weerbaarheidsbeweging in Nederland.

De leerlingen van de Koningsschool en de van
Kinsbergenschool werden ook geoefend in het maken van militaire promenades,
waarbij een twintigtal leerlingen op velocipédes dienst deed als cavaleristen.
In feite kwam het er op neer dat zij tijdens de wedstrijden als
boodschappenjongens en brievenbezorgers ingezet werden. Z.M de Koning benoemt
ook per 13juli 1872 de heer J. Enderlé, organist en muziekmeester te Apeldoorn,
tot directeur van het muziekkorps

der Veluwse Scherpschutters (de Harmonie) ter
vervanging van A.J. Mennes die officieel om gezondheidsredenen om ontslag
gevraagd had. In werkelijkheid vond de Koning zijn militaire en muzikale
vaardigheden onvoldoende. Om de muziektempel te vullen werd de heer Enderlé ook
het muziekkorps van het 8e Regiment Infanterie en dat van de Rotterdamse
Weerbaarheidsvereniging toegewezen. En inderdaad hebben de muziekkorpsen iedere
dag gespeeld.

 


Het
deksel van de door Prins Alexander geschonken beker uit 1872. De schutter op
het deksel heeft een Beaumont geweer, duidelijk te herkennen aan de dikke
grendel.

Prins Alexander stelde een schitterende massief
zilveren beker ter beschikking. De beker staat afgebeeld op de omslag. Deze
‘Alexanderbeker’ werd gewonnen tot grote trots en voldoening van Koning en
Kroonprins door het ‘eigen’ Corps.

Deze beker is ook nu nog in het bezit van de
vereniging en staat in het museum Marialust.

Twee leden van de Scherpschutters, de heren van der
Feltz en Schoehuizen die deel uitmaakten van de regelingscommissie, werden na
afloop van het goed verlopen concours zelfs benoemd tot Officier der orde van de
eikenkroon’. De kapel bracht hen een serenade.

Slechte prestaties daarentegen riepen duidelijk de
Koninklijke gramschap op, zoals blijkt uit de volgende brief van de Koning
gedateerd 29 oktober 1873.


….Daar de uitreiking der vierhonderd Gulden door Ons
aan de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe geschonken, ten einde twaalf
man aan wedstrijden te doen deelnemen en daar Onze zorgen tot geen gunstig
resultaat hebben kunnen leiden, aangezien bij iedere gelegenheid geene prijzen
van enig belang zijn behaald geworden, terwijl het tegendeel door Ons met
billijkheid had kunnen worden verwacht, zoo hebben Wij goedgevonden te bepalen,
dat voortaan de hierboven gemelde vierhonderd Gulden zullen worden ingetrokken.


Het moest met de twaalf Scherpschutters zoo gesteld
zijn, dat andere mededingers de minst mogelijke kans overgelaten werd eene pnjs
van welken aard ook nevens de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe te
winnen, aangezien geen Scherpschutterscorps zulke, in alle opzigten gunstige
gelegenheid bezit zich in het schieten te oefenen. Wij kunnen niet nalaten aan
het Bestuur der Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe de hoogst treurige en
hoogst pijnlijke indruk terug te geven, welke de houding van het Corps bij den
wedstrijd te Waalsdorp gehouden, op Ons heeft te weeg gebracht, verblijvende, de
toegenegen

(was getekend) Willem. Ai, dat deed pijn, niet in de eerste plaats vanwege de
vierhonderd gulden (toch een klein kapitaaltje in die dagen) als wel vanwege de
gekwetste trots. Er komt dan ook onmiddellijk een reactie, zoals blijkt uit de
volgende brief van een zevental leden aan het bestuur.

De inhoud hiervan luidde: ..Wij verzoeken eene
algemeene vergadering te beleggen, ten einde te onderzoeken de oorzaak waarom er
te Waalsdorp met het kampschieten door de Scherpschutters van de Veluwe zoo
weinig punten zijn geschooten, daar volgens geruchten, bij mede-leden vermoedens
bestaan dat de Scherpschutters wegens dronkenschap onbekwaam zijn geweest.

Dit bleek niet zo te zijn, maar er werden wel
disciplinaire maatregelen tegen een aantal leden genomen, in de vorm van een
boete van fl 0,25 wegens ongeconcentreerd gedrag. De brief aan de Koning weet
alles weer recht te zetten want al spoedig komt de toezegging van de Koning dat
hij voor het jaar 1874 fl. 1216,05 en een halve cent ter beschikking stelt aan
de vereniging.

De Koning was altijd erg direct zoals uit de
volgende boodschap blijkt: Ingevolge de bevelen van Z.M den Koning heb ik de
eer uwe edelgestrenge te doen weten dat het zijner Majesteits begeerte is dat de
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe zich naar het concours te Amsterdam
zullen begeven en aldaar in groote tenue zullen verschijnen.

Dit concours was overigens geen succes want de
commandant rapporteert: Wegens de verregaande ordeloosheid en
onregelmatigheden op het concours te Amsterdam, ben ik aan het hoofd der
manschappen terug gekeerd naar Apeldoorn’.

De discipline is trouwens ook bij de Koninklijke
Scherpschutters van de Veluwe een probleem zoals uit een andere brief blijkt
waarin de commandant het volgende rapporteert aan de Koning: ‘Het bedanken
der vroegere bestuursleden, voor redens geheel buiten de
Weerbaarheidsvereeniging, het weigeren van twee officieren om op te treden als
leden van het bestuur, alsmede de gezapige onmilitaire houding der Apeldoornse
burgers, doen het spoedige einde der Weerbaarheidsvereniging tegemoet zien’.

De Koning lost dit op door leden van zijn hof
(voornamelijk jachtopzieners) tot onderofficier te benoemen en inderdaad daarna
gaat het tijdelijk weer beter.

Wat er van de schutters verwacht werd blijkt uit de
‘dienstregeling voor de maand december 1874’.


4 december


Theorie voor het kader


Voor de manschappen ‘s avonds van 7- 8 uur schermen
in de schermzaal


9 december ‘s middags van 1.30 tot 3 uur exerceren


18 december Theorie voor het kader, Voor de
manschappen ‘s avonds van 7 tot 8 uur tirailleren 23 december


Tirailleren van 1.30 tot 3 uur. 31 december


Inspectie van wapens en kleding, opkomen in groot
tenue Daarnaast werd nog iedere zondag geschoten.

In 1873 gaan zowel de ‘Kroonprins’ als de
Scherpschutters schieten ‘naar den schijf op een terrein achter de Nieuwe Enk,
behorende aan de heer E.W. de Fiellietaz Goethart. Waar dit terrein precies
gelegen heeft weten we niet. Daarnaast wordt er ook nog steeds geschoten op de
paleisbanen, waar met name de wedstrijden verschoten worden, meestal voorzien
van ‘een goed buffet’.

De band met de Koning bleef goed, zo kunnen we lezen
dat in februari 1876 het kader van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe
wordt uitgenodigd met familieleden het concert bij te wonen, dat op ‘s Konings
verjaardag in de sociëteitszaal door de Harmonie zal worden gegeven. De
kaderleden worden verzocht in uniform te verschijnen.

Op 16 april 1881 besluit het Corps haar
festiviteiten in het kader van het twaalf- en een halfjarig bestaan met een
assaut en een bal.

Vanaf 1886 breken voor het Corps moeilijke tijden
aan. De militaire dreiging van Pruissen is verdwenen en samen met het opkomend
socialisme maakt dit alle nationale gedachten niet sterker, integendeel de
aandacht begint te verschuiven naar zaken als de klassenstrijd en de
internationale. Dit heeft tot gevolg dat het Corps steeds verder terug loopt. In
de periode 1886 tot 1893 wordt er geen enkele bestuursvergadering gehouden. De
notulen van 1886, vermelden dat er geen cent meer in kas is, er is zelfs geen
geld meer om de contributie aan de Weerbaarheidsbond te voldoen, In 1894 telt
het hele Corps nog slechts 35 leden.

In 1890 overlijdt bovendien Koning Willem de Derde
op het Loo en wordt Koningin Emma de Regentes. Na het overlijden van de Koning
wordt Koningin Emma (de Koningin-weduwe) beschermvrouwe van de vereniging. Ook
zij heeft een warme belangstelling voor het Corps. Zo woont zij in 1893 een
schietconcours gedurende de hele dag bij. Ook heeft zij veel prijzen geschonken
aan de vereniging. Maar in tegenstelling tot haar man heeft zij, voor zover
bekend, nooit een schot gelost. En wat zij zeker niet doet is het zich zo
daadkrachtig bemoeien met het Corps zoals Koning Willem de Derde (haar ex-man)
wel deed. Prins Alexander was al in 1884 overleden zodat ook van deze kant geen
steun werd ondervonden.

Ook de Weerbaarheidsverenigingen beginnen van
karakter te veranderen. Het accent verschuift steeds meer naar het schieten als
sport op zich. In 1890 werd het streven naar het ‘juist schieten’ officieel vorm
gegeven door het oprichten van de Vereniging van Nederlandse Scherpschutters,
waaruit later de huidige Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie is
voortgekomen.

Het is aan één man te danken dat het Corps dit alles
overleeft; Jonkheer W. Bas Backer.

Het bestuur bestaande uit de heren Hugenholtz als
voorzitter en jonkheer Bas Backer als secretaris en kommandant van het korps
besloten dan ook het roer volledig om te gooien. In hun eigen woorden van 1893:
’.om ons zo mogelijk van de enigszins knellende banden die het
onvermijdelijke gevolg zijn van een Corps geheel op militaire leest geschoeid,
te ontdoen en de vereeniging te doen herboren worden in een vrije
Scherpschuttersvereniging onder dezelfde naam als de vorige, met behoud der
voornaamste bepalingen betreffende de oefening in het scherpschieten’.

 


Een
drietal leden van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe in het
nieuwe, aangepaste uniform.
De geweren die de schutters voeren zijn Remington Rolling Block Rifles met
opgeplante bajonet. Duidelijk herkenbaar zijn de gepolijste metalen
trekkerbeugels.
Deze foto is genomen in 1895, waar is niet bekend.

Dit wordt door de leden en Hare Majesteit
geaccepteerd en in 1894 worden de statuten gewijzigd. Alle banden met het
militaire verleden worden definitief losgemaakt. Ook het uniform wordt
aangepast. Wat blijft zijn de haneveren en het groene laken, maar verder wordt
het uniform ‘verburgelijkt. De uniformen die nu in het bezit zijn van de
vereniging zijn volgens deze ‘verburgelijkte versie gemaakt.

Dit is het einde van een tijdperk. Het muziekkorps
gaat als Stedelijke (en later Koninklijke) Harmonie haar eigen weg en de
buksschietvereniging ‘De Kroonprins’ wordt opgeheven en geïntegreerd in de
Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe.

Vanaf dit tijdstip is de vereniging een
burgervereniging met een tweeledig doel:
1. het beoefenen van de schietsport
2. in tijden van nood fungeren als reservoir van
goed opgeleide schutters, waaruit geput kan worden door het Ministerie van
Oorlog.

De laatste gedachte vertoont grote overeenkomst met
het streven van de Engelse National Rifle Association (NRA). De NRA was, of
beter is want zij bestaat nog steeds, de tegenhanger van de Nederlandse
Weerbaarheidsbond. Hier is de tweede doelstelling ook daadwerkelijk in praktijk
gebracht. In de eerste wereldoorlog toen er een schrikbarend gebrek aan goede
schutters en vooral instructeurs bestond in het Engelse leger, hebben meer dan
2000 NRA leden dienst genomen en als schietinstructeurs gewerkt. Een kleine 200
NRA leden hebben zelfs actief aan het front gediend als scherpschutters in
speciale eenheden en een honderdenveertig van hen zijn daarbij om het leven
gekomen.

In Nederland is deze doelstelling ook zij het op
zeer kleine schaal in praktijk gebracht. In begin 1914 stuurt Nederland op
verzoek van de grote mogendheden de Nederlandse majoor L.W.J.K Thomson als
militair adviseur naar het net zelfstandig geworden Albanië. Thomson was naast
een goed militair ook een uitstekend schilder en tekenaar. Mede door deze
kwaliteiten wordt hij een aantal malen als waarnemer uitgezonden. Bijvoorbeeld
in 1902 naar Zuidafrika en in de periode 1910- 1913 naar de Balkan en
Griekenland. Tijdens zijn stationering in Deventer van 1904 tot 1907 is Thomson
lid van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe. Waarschijnlijk door zijn
bekendheid met de leden van de vereniging bevinden zich in zijn kleine gevolg
naar Albanië ook twee leden van de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe.
Deze zijn mee gekomen, die de Albanese gendarmerie de kunst van het
scherpschieten te onderwijzen. Beide leden keren veilig naar Nederland terug,
Thomson helaas niet. De inmiddels tot generaal en opperbevelhebber gepromoveerde
militair sneuvelt op 15juni 1914.

Voor zover bekend is deze gebeurtenis de enige keer
dat leden van een Weerbaarheidsvereniging ook daadwerkelijk ingezet worden.

Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten